Website voor fenomenologie van de natuur
Guus van der Bie is huisarts en docent aan artsen in opleiding. Hij was gastdocent in 2018 en 2019. Hij heeft toen gesproken over zijn ervaringen met de fenomenologische methode in het medische vakgebied.
Onderstaande teksten dienen als voorproefje voor het gastcollege van het eerste lesblok. Het zijn twee fragmenten uit het boek 'Wholeness in Science' een uitgave van Bolk's Companions, waarin Van der Bie ingaat op de fenomenologische methode van Goethe en de betekenis daarvan voor met name de medische wetenschap. Dit boek is integraal te downloaden.
Engels: http://www.louisbolk.org/downloads/2635.pdf
Nederlands: file:///C:/Users/pge/Downloads/COMPANION%20FENOMENOLOGIE%202.0.pd
Andere leestips van Van der Bie: "The Wholeness of Nature, Goethes way of science" door Henri Bortoft, is te vinden onder de tab "Meer fenomenologie": http://www.fenomenen.com/429026059
Eva Jablonka, Marion J. Lamb: "Evolution in Four Dimensions: Genetic, Epigenetic, behavioral and Psychology" (2014), zie de tekst van Willem de Vletter bij de tab Biologie (17-19):
Vraag: Bestaat er maar één wetenschapsvorm die universeel toepasbaar is op alles dat wij willen bestuderen? Of vereisen verschillende onderzoeksgebieden verschillende en voor elk gebied geëigende wetenschapsvormen?
Wat zou het nut kunnen zijn van een ‘andersoortige’ vorm van wetenschap? Heeft het enig praktisch nut om aanvullende wetenschapsvormen te verkennen? Wat biedt de fenomenologie dat andere wetenschap niet bieden kan? Om die vragen te beantwoorden kan een voorbeeld uit de geneeskunde goed dienst doen.
Als iemand ziek wordt, is het eerste waarnaar gevraagd en gezocht wordt: welke ziekte heeft de patiënt? Stel je voor, je hebt de patiënt niet zelf gezien en je weet dat de diagnose Ziekte van Pfeiffer is. Weet je dan welke symptomen de patiënt heeft? Geenszins. Patiënten met de ziekte van Pfeiffer kunnen allerlei verschillende symptomen hebben zoals bijvoorbeeld lymfklierzwelling, koorts, slikklachten, keelpijn, algemeen malaise gevoel, donkere urine en geelzucht. Moet de patiënt nu al deze symptomen hebben om voor de diagnose Ziekte van Pfeiffer in aanmerking te komen? Ook hierop moet ontkennend geantwoord worden en wel daarom, omdat de ene mens aan de ziekte van Pfeiffer kan lijden met een absoluut minimum aan symptomen, terwijl een ander “dezelfde ziekte” kan hebben waarbij alle symptomen aanwezig zijn.
Als de symptomen zo sterk kunnen verschillen zou je toch haast menen dat er sprake moet zijn van verschillende ziekten? De vraag lijkt dus gerechtvaardigd of de ziekte van Pfeiffer dan eigenlijk wel bestaat. Hier doet zich een typisch medisch fenomeen voor. Een arts heeft door studie en ervaring een ziektebeeld leren kennen en heeft daarvan een algemene voorstelling en een duidelijk beeld. Hij ‘kent’ de ziekte van Pfeiffer goed. En kennelijk kan de arts dit ziektebeeld, ook als het in allerlei verschillende gedaanten bij de verschillende patiënten voorkomt, herkennen en kan een arts al die verschillende verschijningsvormen van de symptomen toch herkennen als te zijn “veroorzaakt door de ziekte van Pfeiffer”.
De diagnose berust op wat ‘patroonherkenning’ genoemd wordt en vormt de essentie van de ‘klinische blik’. Daarbij is het beeld van een ziekte dynamisch: hoe een ziekte kan beginnen, ontwikkelen en genezen. Men spreekt dan wel van het beloop van een ziekte, niet alleen de symptomen, maar ook het beloop van de ziekte is per patiënt verschillend. Een arts heeft een beweeglijk maar toch herkenbaar beeld van ‘de’ ziekte in zijn voorstelling: het klinische beeld.
Een arts leeft in zijn voorstelling met een beeld van een ziekte als een totaalconcept. In die zin wordt “de ziekte” ervaren als de generator van vele mogelijke symptomen, alle behorend tot de ziekte, maar verschillend van combinatie en patroon bij verschillende patiënten. Het kan zelfs zo zijn dat een patiënt lijdend aan een chronische ziekte gedurende opflakkeringen (excacerbaties) of klachtenarme perioden (remissies) steeds weer andere symptomen vertoont: verschillend ernstig, verschillend qua combinatie van symptomen, verschillend in tijdsduur of verschillend qua optredende complicaties, zoals beschreven in de Companion Respiratory Disorders (2008).
De klinische kennis van de arts berust dus op kennis van “iets” dat zich op vele manieren kan manifesteren en vele vormveranderingen (metamorfosen) kent. En dit steeds anders verschijnende “iets” draagt de naam van de ziekte. De herkenning daarvan berust op patroonherkenning. Niet zelden treedt in dat geval herkenning “in een oogopslag” op. Dat duidt op het onmiddellijke herkennen van het patroon als een geheel. In het verwerven van klinische vaardigheden is het ontwikkelen van een klinische blik essentieel om een goed arts te worden. Dit houdt in dat je als arts vaardig moet worden om verschijningsvormen van diverse symptomen terug te voeren op een ziekte die de symptomen veroorzaakt.
Deze methode van praktische kennisontwikkeling berust op zich al op een methode waarbij ervaring de hoofdrol speelt. Wat op deze manier “ambachtelijk” ontwikkeld wordt, groeit uit tot expertise en berust op ons natuurlijk aanwezig vermogen door ervaring en nabootsing te leren. Het scholen en wetenschappelijk verder ontwikkelen van deze methode is dus voor elk die in de geneeskunde werkt een zinvolle scholing ter verwerving van een professioneel ontwikkeld inzicht in patiënten en ziekten. Het zelfde geldt voor beroepen waarbij ervaringsleren een essentiële rol speelt zoals bij pedagogen, psychotherapeuten, maar ook landbouwers, zeevarenden of kleuterleidsters. Hiermee is een eerste stap van een fenomenologische vorm van wetenschap gekarakteriseerd.
Bij het streven naar een “wetenschap van gehelen” zullen wij een nog nauwelijks begrepen menselijk vermogen ontmoeten: het kunnen herkennen en lezen van patronen en beelden (Friedenberg en Silverman 2006). Patroonherkenning is de meest gangbare methode van herkennen en begrijpen. Alle expertise is goeddeels gebaseerd op patroonherkenning en de zo ontstaane “expert knowledge” (Böhme en Schiemann 1997). De waarde van deze ervaringskennis van experts wordt alom erkend. De methodische ontwikkeling daarvan lijkt echter nog in de kinderschoenen te staan.
Vertaald uit: Bolks Companions - Wholeness in Science (chapter 1.1) - Guus van der Bie
In deze Companion* willen wij aandacht besteden aan Goethe als onderzoeker, die een essentiële impuls heeft gegeven aan een fenomenologische, wetenschappelijke methode voor het onderzoek van de levende natuur. Het zal blijken dat dat een methode is om patroonherkenning en ‘expert knowledge’ wetenschappelijk te ontwikkelen.
Fenomenologie kan als volgt omschreven worden (naar Böhme en Schiemann 1997):
'Fenomenologie is een vorm van wetenschap die bij de verschijnselen stil staat, zoals die zich aan de toeschouwer voordoen. De wijze waarop de samenhang tussen verschijnselen onderzocht wordt, berust op een vergelijkende methode en daarin bestaat het onderscheid met de gangbare natuurwetenschappelijke methode.'
Wat Newton betekent voor de reductionistische natuurwetenschap van de wereld vanhet levenloze, betekent Goethe voor een wetenschap van de wereld van het levende, de organische wereld. Newton richtte zich op het analyseren, ordenen, kwantificeren van de onderzochte verschijnselen, bijvoorbeeld het licht of de zwaartekracht. Hij ontwikkelde mathematische rekenmodellen die de bewijsevidentie hebben van wiskundige zekerheden. Het grote succes van de hedendaagse natuurwetenschap op het terrein van de geneeskunde, berust op de hoge ontwikkeling die de op Newton voortbouwende wetenschap heeft bereikt.
Levenswetenschappers hebben vervolgens gepoogd dezelfde ‘exact wetenschappelijke analyse en kwantificeerbaarheid’ op biologisch en medisch terrein tot stand te brengen. Ook daar zijn de herhaalbaarheid van het experiment en de reproduceerbaarheid van het resultaat tot fundamentele aspecten van wetenschappelijkheid verheven. Dit in weerwil van het feit dat in de praktische geneeskunde geen enkele situatie zich op identieke wijze zal kunnen herhalen door de ontwikkeling van de patiënt, de ziekte, de maatschappij en de arts. Maar ook planten en dieren veranderen elke dag!
Door de natuurwetenschappelijke ontwikkeling bleef het inzicht in grotere biologische samenhangen en ecologische systemen achter. Ook de mens als individu in ontwikkeling raakt steeds meer uit beeld. In de geneeskunde kennen wij dit streven naar exacte wetenschappelijkheid als Evidence Based Medicine (EBM).
Een wetenschap van ‘levende gehelen’, ontwikkelt zich sinds de laatste jaren progressief binnen de systeembiologie. Maar ook de systeembiologie mist nog wat de methode van Goethe wel bieden kan: het inzicht in het zichzelf regulerende organisme als een geheel.
Het is eigen aan de fenomenologie en in het bijzonder aan Goethe’s methode, om wat wij onderzoeken als een geheel in tact te laten, zoals in de eerder gegeven beschrijving is aangeduid. In deze Companion wordt speciaal aandacht geschonken aan de betekenis daarvan voor de geneeskunde.
Goethe is niet de enige die een fenomenologie ontwikkeld heeft. Sinds Goethe zijn er meer onderzoekers, die met een fenomenologische methoden werken. Binnen de fenomenologie is in de loop der tijd daardoor een differentiatie ontstaan door de inbreng van filosofisch georiënteerde wetenschappers als Merlau Ponty en Husserl en anderen (Böhme en Schiemann 1997). Het overstijgt het kader van deze Companion de verschillen tussen deze auteurs nader uit te werken.
* Vertaald uit: Bolks Companions - Wholeness in Science (chapter 1.2) - Guus van der Bie