Website voor fenomenologie van de natuur
Er zijn zaken die iedereen vanzelfsprekend vindt. Zo is aandacht en openheid cruciaal wanneer we met elkaar communiceren. Vooronderstellingen en vooroordelen proberen we terzijde te schuiven om ontmoeting mogelijk te maken. Verwondering en de ander in zijn eigenheid ervaren zijn uitgangspunten, die we na enig nadenken en invoelen graag omarmen. We gaan niet verklarend en beoordelend tegenover elkaar staan. We gaan niet proberen om de ander volgens bepaalde criteria te verklaren of in te voegen in een systeem van begrippen. Ook al levert dit soms wel enige kennis op. Samenzijn, de ander waarnemen in verbondenheid, zijn sociale en pedagogische houdingen die we als nastrevenswaardig zien. Ieder mens zien we als wezen dat zijn eigen intrinsieke waarde heeft waar je niet instrumenteel mee omgaat.
Maar welke vanzelfsprekende houding nemen we aan als we ons op de natuur richten? Met de natuur gaan we analyserend, verklarend en afstandelijk om. Ruim 400 jaar geleden verwoordde Francis Bacon, dat we de natuur op de pijnbank moeten leggen om zijn geheimen te ontfutselen. Wil je de eigenheid van de natuur leren kennen, dan moet je deze openbreken of er een verklarend model op zetten, waar alle fenomenen in passen. Een Guantánamobay ondervragingstechniek is de enige en juiste methodiek om de verborgen structuur van de natuur in beeld te krijgen. Een inlevende, met verwondering en ontzag vervulde houding wordt hierbij als onwetenschappelijk terzijde geschoven. Objectiviteit en afstandelijkheid is de geëigende houding om de natuur te onderwerpen aan onze kennis- en exploitatiedrang. Wat we als medemensen het meest nastrevenswaardig achten vinden we voor het leren kennen van de natuur onbruikbaar. Een mens als object zien en gebruiken achten we verwerpelijk en veel te egocentrisch, voor de omgang met de natuur achten we die houding veelal de enige juiste. Ik schrijf ‘veelal’ omdat er ook wetenschappers zijn die deze methodiek afwijzen. Vitalisten, fenomenologen, ecofilosofen, milieufilosofen en participerende- en inclusiefdenkers, pogen dit ingesleten en dominante standpunt om te vormen en te komen tot een verbonden inzichtelijke relatie met de natuur. Deze wetenschappers zien klimaatverandering, landschapsvernietiging, dierenleed, vervuiling van water/lucht en bodem, elektrosmog, de wegwerpcultuur en consumentisme als de gevolgen van deze eenzijdige en van de natuur en medemens vervreemde natuurwetenschappelijke houding.
Toen rond 1900 het natuurwetenschappelijk denken al ver afgedwaald was van een denkende verbinding met de natuur, ontstond binnen de wetenschapsfilosofie een stroming die zich met de naam ‘fenomenologie’ aanduidde. Deze filosofen stelden dat we terug moesten naar de ‘zaken zelf’ en niet meer moesten wegzweven in rationele modellen, voorstellingen en theorieën die men als de fundamentele grondslag van de wereld zag.
De Goetheanistische fenomenologie werd in 1883 door Rudolf Steiner verwoord toen hij de wetenschappelijke werken van Goethe mocht becommentariëren. Deze Goetheanistische fenomenologische methodiek plaatste Steiner in het middelpunt voor de exacte vakken op de vrije school. De lezingen die hij hierover gaf waren inspiratie-momenten voor de docenten om hun traditionele denken om te vormen tot een verbonden en inlevend waarnemen en denken. De vrucht hiervan is dat men leert lezen in het boek van de natuur.
Aan de hand van enige voorbeelden uit het natuurkunde-leerplan van de vrijeschool wil ik het contrast tussen instrumenteel en holistisch denken in beeld brengen. In klas 6 krijgen de kinderen voor het eerst natuurkunde hierbij is een van de onderwerpen ‘klank’. Hierbij is het aanbevelenswaardig te beginnen met het onderzoeken van het spreken en zingen. Maak als klas een toon en voel en luister wat je doet en hoe het klinkt. De klank is te beschrijven als een veruiterlijking van wat innerlijk leeft. Het is slechts even in de ruimte en na een korte nagalm of echo is het weg. Laat verschillende instrumenten klinken. Een van de eerste begripsmatige omschrijvingen is ‘grote instrumenten laten lage tonen klinken en kleine instrumenten hoge tonen’. ‘Groot is laag en klein is hoog’. Vervolgens zou je kunnen vertellen over Pythagoras die op zijn sterfbed voor de laatste keer het octaaf wilde horen. Het octaaf ontstaat wanneer je een gespannen snaar halveert in lengte. De hele snaar geeft de basistoon en de halve snaar dezelfde toon maar dan een verdieping hoger. De grondtoon is laag in je lichaam en het octaaf is hoog – soms tot boven je hoofd. Wat was hiervan de betekenis voor Pythagoras? De grondtoon was voor hem de uitdrukking van het aardse leven en het octaaf de manifestatie van de wereld van de geest. Ook sprak hij over de sferenharmonie – als de thuiswereld van de klank. Klank, muziek, toon was voor Pythagoras in de inner-space van de wereld en wij kunnen het heel even laten klinken in de ruimte.
Dit fenomenologisch begin biedt vele aanknopingspunten, zoals het trillen van een snaar of de patronen met de Chladni-platen. Belangrijk is dat we niet gaan verwoorden dat geluid trilling is, zoals in alle natuurkunde boeken staat. Want dan is het alleen iets uiterlijks en is mijn verbinding met toon en klank min of meer afgesneden. Het feit dat bij klankervaring trilling waarneembaar is voegt een waarneming toe aan mijn totale ervaring. De waarneming toont mij eerder dat toon en beweging altijd beide optreden, dat iedere klank zijn specifieke ruimte nodig heeft om te klinken. De trilling is meer een voorwaarde dat klank klinkt in de ruimte. De trilling als veroorzaker zien van klank is een eenzijdige gedachte en geen waarneming.
Zoiets schijnbaars eenvoudigs roept voor wetenschappers heel veel vragen op en vereist een grote mate van omdenken. Ook later in klas 9 en 10 waar in de biologie en natuurkunde nogmaals het oor en geluid ter sprake komt, is het belangrijk dat niet eenzijdig van trillingen wordt uitgegaan. Wij nemen geen trillingen waar maar klanken. Nergens in de mens is er een overgang te vinden waar trillingen tot klank worden. Velen plaatsen dat graag in de hersenen, echter in geen enkel boek wordt deze sprong toegelicht. Deze overgang zou er moeten zijn, doch is niet te beschrijven of waar te nemen. Het is passender om de ervaring te laten spreken en te zeggen dat klank en beweging altijd tegelijkertijd in de ruimte gegeven zijn. Waarnemend ben je samen met de klank IN de ruimte. Trillingen komen via het oor en zenuwen in mij, maar om te zeggen dat wij ergens in de hersenen de klank als beeldervaring uit die trilling genereren is op geen enkele wijze waarneembaar. Wij leven IN een wereld van woorden en klanken, wij zijn met onze aandacht IN de wereld. Wat de functie van het lichaam is bij deze ervaringen, is een interessante vraag. De veroorzaker van de toon en klank is hij niet. Mijn lichaam is de voorwaarde dat ik in het hier en nu klank ervaar.
Aan dit schijnbaar eenvoudige startpunt in
klas 6 met klank en toon laat zich de omvorming van ons denken door de fenomenologische methodiek aansluiten. Wanneer docenten en leerlingen op een fenomenologische manier leren zich te verbinden met de natuur dan scheppen we impliciet de voorwaarde voor een
spiritueel beeld van de wereld en de mens. De natuur is er dan niet alleen voor ons om gebruik van te maken wij bieden dan ook aan de natuur de gelegenheid zich in haar wezen te tonen.
De fenomenologie kunnen we met recht een gezondmakende en kunstzinnige
methodiek noemen. De kunst is om ons waarnemend met de natuur te verbinden en denkend bij de natuur te blijven.
Meer natuurkundeteksten van Jan van Gils vind je via de Menubalk/knop onder Natuurkunde (2017):
onder Warmte, elektriciteit:
en bij Meer fenomenologie: